Op deze pagina vertel ik het uitgebreide verhaal over mijn achtergrond: over mijn overgrootvader, mijn oma, mijn vader en nog enkele figuren. Wil je alleen een korte introductie lezen op wie ik ben en wat ik doe, klik dan hier.
Het verhaal van mijn achtergrond
Ik kom uit een artistieke familie. Mijn overgrootvader was de toneelschrijver Herman Heijermans (1864 – 1924), bekend van toneelstukken als Op hoop van zegen, Schakels en Eva Bonheur. Die stukken worden tot op vandaag gespeeld. Ook bij amateurgezelschappen zijn ze nog altijd geliefd: speelbaar, vakkundig geschreven, sociaal bewogen (Heijermans was fel sociaal-democratisch), met vaak een lach en een traan en de juiste spanningsopbouw. In de loop van mijn leven heb ik ze allemaal wel gezien, vaak meermaals, en altijd weer word/werd ik getroffen door zijn vakmanschap. Hij kón het gewoon, die stukken schrijven. Romans schreef hij ook en er kwamen vele cursiefjes voor de krant uit zijn pen (de ‘Falklandjes’). Die romans en krantenstukjes zijn wat mij betreft wel uit de tijd – ik kom er althans niet doorheen – maar de toneelstukken zijn dus wonderlijk fris gebleven. Je moet ze vooral zien om de kracht ervan te ervaren.
Mijn overgrootvader heb ik zelf niet gekend (hij overleed immers in 1924), maar wel zijn dochter Hermine Heijermans (1902 -1983): mijn oma. Ook zij had enige bekendheid, als ‘dochter van’, maar ook vanwege haar eigen boeken en publieke optredens. Die boeken waren, zeker in de jaren ’70 van de vorige eeuw, nogal opvallend, omdat zij uitgebreid en ‘onverhuld’ verslag deed van haar uitgebreide liefdesleven. Titels als Minnaars, Meer minnaars, Leven met Eros en het dubbelzinnige Paren in onvrede wijzen al in die richting. Zij verscheen op radio en tv (zoals in ‘Een leven in beeld’ met Sonja Barend) en in tijdschriften als Vrij Nederland en de Panorama. Maar voor mij was zij vooral ‘gewoon’ mijn oma. Ze kwam op bezoek of we zochten haar op; ze was hartelijk en altijd vol verhalen. Die verhalen gingen vaak over ‘vader’ (zoals ze hem noemde) en je hoefde niet veel te zeggen of te vragen om daarop getrakteerd te worden. Vaak vond ze in de eerste zin van wat je zei al een ‘haakje’ om haar eigen betoog aan vast te knopen. Ze kon beter zenden dan ontvangen. Ik denk dat ik er nu geboeider naar zou luisteren dan toen. Want ze schepte ook op. Vaak moest ik eerder een beetje lachen om wat ze allemaal beweerde, dan dat de geschiedenisles – die er ook in school – mij echt boeide. Daar was ik te jong voor en ze was als oma te vanzelfsprekend om er als kind iets belangwekkends in te herkennen.
Voor mijn vriendjes was ze wel een opvallende verschijning: een oude dame die zomaar over seks begon te praten. Want dat deed ze graag, weliswaar in keurige termen, maar in die tijd niet zo gewoon. Ze was een vrijgevochten vrouw en droeg die visie graag uit.
De Heijermans-familie heeft nog meer bekende telgen opgeleverd. Het begon al met Herman Heijermans Sr. (mijn bet-overgrootvader), die een bekend journalist was in zijn tijd. En Herman Jr. (mijn hiervoor al genoemde overgrootvader) had veel broers en zussen van wie een aantal ook iets opvallends hebben gedaan. Zo was er zijn broer Louis Heijermans (1873 – 1934), sociaal geneeskundige en directeur van de Amsterdamse GG&GD, die als een van de eersten oog had voor het verschijnsel van beroepsziekten.
Over mijn vader, de pianist Ru van Veen
De achternaam Heijermans heb ik van mijn moeder (Sant Heijermans). Zij was namelijk ongehuwd toen ik werd geboren, waardoor ik automatisch haar achternaam kreeg. Toen ik 12 was is zij alsnog getrouwd met mijn (biologische) vader. De wet bepaalde toen zo dat ik zelf mocht kiezen welke achternaam ik vanaf dat moment zou aanhouden: de naam die ik altijd had gehad (Heijermans) of de achternaam van mijn vader. Dat laatste had ik best gewild, maar er was een onhandigheid: mijn vaders achternaam was Van Veen, en dan zou ik voortaan Herman van Veen hebben geheten! En daarvan liep er al een bekende rond. En dus koos ik voor het aanhouden van de naam Heijermans. Het heeft me verder nooit heel veel kunnen schelen.
Mijn vader Ru van Veen (1912 – 1988) was pianist, arrangeur, componist en leider van ensembles. Hij is het bekendst geworden als de muzikale begeleider van cabaretier Wim Kan (1911 – 1983). Ook via mijn vader was er dus een verbinding met de artistieke wereld. Allereerst ben ik door mijn vader van jongs af aan heel veel met muziek in aanraking gekomen. Hij studeerde thuis, er werd over muziek en musici gepraat en ik mocht vaak met hem mee naar studio-opnames e.d. Daarnaast kwam Wim Kan vroeger bij ons over de vloer en ben ik heel vaak met mijn vader meegeweest naar het theater, waar ik vanuit de coulissen de voorstellingen bekeek. Voor die speciale sfeer en spanning van het theater (‘Er gaat hier straks iets heel bijzonders gebeuren!’) was ik als jongetje al gevoelig.
Mijn vader heeft zijn hele leven enorm hard gewerkt en was, ook onder medemusici, geliefd om zijn vakmanschap. Niet zo lang geleden heb ik een groot aantal oude tapes met zijn muziek (bewaard gebleven in verhuisdozen op zolder) gedigitaliseerd. Mij viel toen opnieuw op hoe productief hij is geweest. Al die radiouitzendingen met verschillende ensembles, al die composities, al het theaterwerk. En hoe mooi hij speelde en hoe fantastisch ook die andere musici waren met wie hij muzikaal optrok.
Achteraf denk ik dat mijn vaders allergrootste kwaliteit zijn begeleidingskunst was. De perfecte (muzikale) tweede man. Hij vormde met Wim Kan tijdens de liedjes een soort twee-eenheid; hij was aanwezig, steunde, volgde, was trots maar ook bescheiden. Een perfectionist in zijn werk, die niettemin uitstekend kon relativeren. Een voor mijn vader typerend citaat uit een oud interview: “Ik kan de engelen uit de hemel spelen tijdens een voorstelling of een optreden, waar dan ook, en het publiek zegt toch vaak na afloop: Gut, was er muziek bij?”
Je kunt mijn vader als begeleider (en componist) van Wim Kan hier horen spelen. De tekst van dit ‘Zwart-wit-liedje’ (van de hand van Wim Kan) is trouwens nog behoorlijk actueel.